(Bron: Visionair no. 40) Het is een snikhete dag, dik in de veertig graden. Twee weldoorvoede, blanke sportvissers glijden in hun bootje ergens door het Nijlbassin. Op zoek naar een reuzennijlbaars. Een van die twee vissers ben ik. Samen met mijn maat ben ik afgereisd om te kamperen in de bush. Aanschuiven bij lokale stammen. Koken met rivierwater, leven in de
natuur en van de rivier. En dus staat er ook vis op het menu.
Tijdens sommige trips is dat een probleem. Ik kan me
herinneren dat we twee weken langs de waterkant zaten
en niets vingen. Maar deze trip is anders. Al na een
minuut vissen knalt de eerste nijlbaars op mijn oranje
kunstvis. Zoiets moois had ie nog nooit voorbij zien
zwemmen, daar moest maar eens flink in worden gehapt.
Pech voor de nijlbaars. Het is een mooie vis. Mooi in de zin
van ‘past precies in de pan’. En dan blijft er ook nog iets
over om vrienden te maken in het dorpje.
Een half uur later is mijn maat Wim aan de beurt. Zijn
hengel gaat nog veel krommer en even later ligt er een
nog veel grotere nijlbaars in de boot. Kilootje of veertig.
Twee blije mannen. Overwinnaars. Oerdriften bevredigd.
We hoeven er niet lang over na te denken. Deze is te groot
om op te offeren. Te veel de sportvis om te koesteren. Hij
mag weer terug. Op de oever staan wat jochies van een
jaar of tien. Ze hebben het hele ritueel gadegeslagen en
barsten vol ongeloof in lachen uit als ze zien wat we doen.
“Ze laten die vis weer zwemmen, die sukkels”, roept er een.
We verkondigen dat de grote nijlbaarzen de moeders van de rivier zijn.
Dromenland
De dagen erna zijn een sportvissersdroom. De ene nijlbaars
na de andere vergist zich in ons aas. Mooie vissen
voor op het vuur en om te delen. En giganten om weer
terug te zetten. Reuzen van vijftig, zeventig en zelfs meer
dan tachtig kilo. We leven in dromenland.
De lokale bevolking is blij met de paar kleinere vissen die
we meebrengen. Zeer welkom in deze periode. Het is de
droge tijd. Al veel te lang, want de voorgaande regentijd
hield ook niet over. De oogst van de maisakkertjes was
slecht, de bananen groeien niet goed en de mango’s
willen maar niet rijp worden. Kortom, de magen knorren.
Een nijlbaars, formaat grote snoekbaars, is een stevige
eiwitbron voor een flinke familie. En aan eiwitten schort het hier structureel. Vroeger werd hier nog flink krokodil gegeten. Maar die zijn bijna op. Antilopen? Op. Nijlpaarden? Ook allemaal op.
Predikanten
Het is de lokale bevolking natuurlijk niet ontgaan dat we
alle grote vissen weer laten zwemmen. We verkondigen
dat de grote nijlbaarzen de moeders van de rivier zijn. De
vissen die de meeste eieren produceren. De vissen die er
voor zorgen dat er altijd weer nieuwe vis zal zijn. Wat wij
doen is hun toekomst bewaren. Als ware predikanten
praten we op ze in. We krijgen gehoor. Sommigen
verspreiden zelfs het woord.
Op een van de laatste visdagen gaat het fout. We hebben
al twee nijlbaarzen weer laten gaan. Niemand heeft
gezien dat we ze vingen, dus we hoeven ook niemand te
overtuigen. Maar nu staat mijn hengel weer krom als een
hoepel en staan er in de verte wat jonge mannen op de
oever mee te drillen. Grote vis hier, knorrige magen daar.
We zijn wat verder van ons basiskamp verwijderd en
deze mannen hebben onze goedbedoelde spaar-de-vispreken
wellicht nog niet gehoord.
Ik besluit dat ik langs de oever nog maar eens op de foto
moet met deze trofee. Het onverzadigbare jochie in me is
bang dat de herinnering aan deze trip anders te snel zal
vervagen. In mijn ooghoeken zie ik de groep mannen in
versnelde pas naar ons toe komen. Geen probleem denk
ik, ze zijn nog ver genoeg. Snel klikken met de camera,
Wim. Vis met een duw het water in. Net te laat jongens.
Jammer dan.
Ja jammer dan voor ons en de vis. Een speer vliegt door
de lucht en landt precies in de rug van de nijlbaars, die
net wat te hoog in het water wegzwemt. De eigenaar van
de speer springt erachter aan. Ik ook. Hij grijpt de vis. Ik
ruk de speer uit de rug van de vis en vervolgens de vis uit
zijn handen. De speerwond stelt niets voor. Oppervlakkig
in het vlees. Half afgeketst op de schubben.
Ik houd de
vis beschermend vast, net zo lang tot hij weer vol op
krachten is. Ondertussen bekvechten Wim en ik met de
mannen. Een mix van onze spaar-de-moedervis-preek,
blijf-van-mijn-nijlbaars af gebaren en sodemieter-opidioot
kreten van onze kant. In ruil krijgen we agressieve
verwensingen naar ons hoofd. Hier kan het hele dorp van
eten man! Hoezo jouw vis, dat is onze vis? Wij winnen. De
vis herstelt, geeft een flinke klap met zijn staart en schiet
de diepte in.
Pas ‘s avonds aan het kampvuur ebt de adrenaline weg
en stellen we ons de onvermijdelijke vraag: Wie zijn er
hier nu eigenlijk gek? Zij of wij?
De kleinere vissen die we meebrengen zijn een welkome eitwitbron.